Het is de penetrante alcoholgeur die me wekt. Overal alcohol. Overalcohol. Het is een slechte mop, zelfs geen mop, maar ik moet er toch om grinniken. Pijn schiet tussen mijn slapen. De fles in mijn hand valt met een luide bons op de stenen en rolt in de goot. Brasovka, bizon wodka. De walm stijgt op uit mijn kleren. Ik sluit mijn ogen en bots met mijn achterhoofd tegen de lantaarnpaal waar ik tegen zit. Een kreun ontsnapt aan mijn lippen. Aan de overkant van de straat kijken een oudere vrouw en haar keffer me afkeurend aan. Ik knik naar hen en ze lopen verder, hun neuzen in de lucht. De ochtendschemering is net voorbij.
Het duurt nog bijna een half uur voor ik de energie vind om iets meer te doen dan kijken en kreunen. De fles in de goot, nog ongeveer voor een derde gevuld, lijkt de beste pijnstiller die voor handen is. Als ik er naar reik, voel ik iets in mijn ribben porren. In mijn jaszak zit een kartonnen doosje, codeïne, pijnstillers. Heel even twijfel ik nog, maar besluit de wodka dan toch maar voor later te houden. Twee pillen en nog enkele minuten later kan ik, met wat hulp van de lantaarnpaal, overeind staan.
Nog steeds geen herkenningspunten. Hier is waar ik wankel. Voor ik een richting kan kiezen om op zoek te gaan naar iets dat ik wel zou kiezen eens ik aan het wandelen was, komt ze de hoek om gewandeld. Iets in mij zegt, roept dat ik niet opgelucht mag zijn bij haar aanblik; zelfzeker, met een onleesbare glimlach. Een pijnscheut, gedempt door de medicatie, is een waarschuwing die in de wind wordt geslagen.
“Het spijt me.”
Ik knik. Dat was me al duidelijk.
“We kunnen terugkeren.”
Ze bukt zich en pakt de fles Brasovka op.
“Geen bussen, treinen of vliegtuigen. Dit zal ons al een eind op weg helpen.”
Ze laat de wodka even rondtollen in de fles, schroeft de dop eraf en neemt een kleine slok.
“Wa...” Mijn stem wordt in mijn keel geblokkeerd. Ik hoest, rochelend, en neem een teug van de aangeboden fles. “Wat heb je gedaan?”
Niet beschuldigend, enkel nieuwsgierig, maar toch trekt haar mond samen. Ze slaat haar jas aan één kant open. Een schouderholster met een klein, zwart pistool.
“Moord is niet altijd verwerpelijk.” Ergens tussen een vraag en een stelling. Ze zegt niets en kijkt weg. Ik schud mijn hoofd en neem haar hand vast.
“Bedankt voor de pijnstiller.”
2 opmerkingen:
Leest vlot en het mysterie blijft. Het geeft me het gevoel van een animatrixfilmpje, iets detective/thriller-achtig. Hoge verwachtingen dus!
(Ik heb eerst deel 2 en dan pas deel 1 gelezen. Die volgorde beviel me wel.)
Ja, als je de volgorde omdraait wordt het wel helemaal mysterieus.
Uhm, wat de hoge verwachtingen betreft: het spijt me, maar dit was het, eigenlijk. Ik ging het enkel misschien nog een beetje herschrijven, omdat het bij momenten wat knullig is.
Maar, dankje.
Een reactie posten