zaterdag, maart 28, 2009

DS

Tijdens een leuk verjaardagsfeestje begon ik een conversatie met de kotgenote van een vriendin van me. Ze studeert geneeskunde en gaat als specialisatie kinderpsychiatrie kiezen. Leuk, dat, uiteraard. Als zoon van een psychiater kan ik elke keuze voor psychiatrie appreciƫren. Maar dan vertelt ze dat ze oorspronkelijk chirurgie wou kiezen. Dit bleek, na enkele gesprekken met verscheidene mensen met kennis van zake, echter een slecht idee. Het had niets te maken met haar capaciteiten; integendeel zelfs: haar proffen hebben haar aangemoedigd om het toch te doen. Waarom dan geen chirurgie? Omdat het een mannenwereld is, waar vrouwen minder kans maken om aangenomen te worden, enkel en alleen omdat ze vrouw zijn. De kotgenote had ook gesproken met vrouwelijke chirurgen en zij bevestigden dat een vrouwelijke chirurg verscheidene malen beter moest zijn dan haar mannelijke collega's om dezelfde kansen te krijgen.

En mijn bloed begon te koken. Niet tegenover het meisje; zij kiest enkel een weg die een combinatie van voldoening en gemak biedt. Seksisme is en blijft een nodeloos obstakel dat niemand zou moeten trotseren. Mijn bloed kookte in dezelfde mate als wanneer ik lees dat de CD&V denkt dat de Belgische veroordeling van de domme pauselijke uitspraken een aanval op henzelf is. Miljoenen AIDS doden in Afrika en de CD&V denkt dat het om hen draait. Dat is even dom als vrouwelijke chirurgen die niet worden aangenomen omdat ze vrouwen zijn.

Tsjeven en seksisten; god frakked up but good...

dinsdag, maart 10, 2009

Introspectie (vervolg)

Iets sneller dan verwacht, het vervolg op dit.

“Kas?”
Ik trek mijn ogen moeizaam open en kijk naar de stem die me gewekt heeft.
“Sorry, mama.”
Normaal noem ik haar Sam, maar vanavond moet ik doen wat iedereen doet. De reden is de man die tegenover me aan tafel zit. Hij kijkt me met een lichte frons aan.
“Noem je dat respect voor je ouderen, meisje?”
De andere vrouw werpt hem een minachtende blik toe, maar zegt “Heb je nog honger, liefje?”
Ik schud mijn hoofd.
“Drink je water op”, zegt ze vriendelijk. Haar noem ik normaal Leta.
“Ja, mama.” Nu niet.
Sam richt zich tot de man.
“We zouden toch tot een vergelijk moeten kunnen komen.” Ze aarzelt, heel even, en voegt er “Vader” aan toe.
Hij neemt een slok van zijn glas wijn voor hij antwoordt.
“Professor, u schendt de natuurwetten zelf met uw onderzoek. Hoe verwacht u dat de Kerk dit kan steunen?”
“Ik verwacht dat geleerde mensen zich geleerd gedragen. Ons onderzoek zou de meest voorkomende erfelijke aandoeningen kunnen genezen.”
“Maar tegen welke prijs?”
Ik slik het laatste van mijn water door.
“Mama, mag ik gaan slapen?”
Beide vrouwen kijken me glimlachend aan, waardoor ze de hand van de man niet omhoog zien gaan. Ze schrikken harder dan ik bij de klap op tafel.
“Kun je niet tellen, kind?” Als hij niet zo bleek zou zijn, was hij waarschijnlijk rood aangelopen. “Wil je ons hier met drie aan tafel laten zitten? Wens je ons zo'n ongeluk toe?”
Mijn ouders reageren op hetzelfde moment. “Vader!”
Sam legt een hand op mijn knie; Leta wendt zich tot de geestelijke.
“Dit is nog steeds ons huis. Wij hebben u alle respect bewezen en al uw rituelen gevolgd. Maar u moet niet denken dat u tegen mijn dochter kan roepen...” De andere hand van Sam verdwijnt onder de tafel. Ik weet wat ze wil doen, wat ze wil tegenhouden. Het is te laat. “... om uw kinderlijke bijgeloof te verzadigen.”
In de geschokte stilte schuift Leta haar stoel achteruit. “Kom, Kassandra.”
Ik ga naar Sam. Ze drukt een kus op mijn lippen gaat met haar vingers door mijn haar. “Slaap zacht, meisje.”
Zonder aarzelen stap ik naar de bleke man en steek mijn hand uit. Hij kijkt me aan, ernstig, maar niet vijandig. Toch doen zijn rode ogen een rilling langs mijn ruggengraat lopen.
“Goede nacht, Vader Tiron.”
“Goede nacht, Kassandra.”

dinsdag, maart 03, 2009

Te paard en in de lucht

Het voelt vreemd bekend aan, een weerspiegeling van vergeten herinneringen, die samen een beeld vormen dat mij geen enkele houvast biedt. Wat gaat komen kan ik er wel door vermoeden. Hoe de toekomst, in mijn geest gebeiteld, te veranderen leert het me nooit.
Zo rijd ik weer ten aanval tegen onverzettelijke gebouwen; de man op zijn ezel houdt me niet meer tegen, hij kijkt, vermaakt, vermoeid, klaar om me op te rapen nadat ik ineen ben gezegen tegen de buitenmuren.
Verder geraak ik niet. Gezette zinnen en alle liefde ten spijt.
De zekerheid van de onzekerheid is mijn steun, de standvastigheid van de eenzaamheid mijn deken.
En zo wentel ik, omgeven door helpende handen en sussende stemmen, zo wentel ik verder, verstoken van een toekomst die niet op het verleden lijkt.

Maar daar kan ik mee leven, zolang het verleden niet op de toekomst zal lijken.