Een vervolg op dit stukje; wordt mogelijk nog sterk aangepast onder druk van mijn redacteur...
[edit 20090105: Nu met nieuwe aanpassingen!]
Met een lichte klik trek ik de zware, betraliede voordeur in het slot. Kassandra zit op mijn rug, haar benen door de lussen van de rugzak. Ze zegt niets en past haar ademhaling aan de mijne aan. Acht jaar oud, tien minuten wees – door mijn hand – ik voel me niet op mijn gemak. Vijftig meter verder is een steegje. Mijn adem wolkt wit in de kilte van de ochtendschemering. We slaan de hoek om. De steeg is amper twee meter breed, meer dan honderd keer zo lang. Op het einde van die duisternis is er een ladder.
Een haan wordt gespannen. “Geef me het meisje.”
We steken onze handen in de lucht. Ik fluister “Vraag hoe laat het is zodra ik stilsta” en draai me om. Kassandra rilt op mijn rug.
Ik zet vier stappen terug naar de straat en stop tegenover de man die met één hand, haast nonchalant, een revolver op ons richt. Zijn gezicht is verborgen in de schaduwen van de steeg, maar ik zie zijn ogen, donker en hard, behoedzaam op mij gericht.
“Heeft u het uur, toevallig?” vraagt Kas in een zoetgevooisde stem. Ik voel haar benen bengelen op het ritme van haar stem.
De fractie van een seconde dat zijn blik naar het meisje gaat, grijp ik zijn pols vast en dwing zijn wapen naar boven. Een enkel schot doet baksteenschilfers op ons neerregenen. Het volgende moment liggen we op de kasseien. De lucht wordt met een hoorbare zucht uit de longen van Kassandra geperst. Zijn handen en mijn handen zijn rond de revolver geklemd. Onze gezichten zijn millimeters van elkaar en ik herken de hoekige jukbeenderen en het zware voorhoofd.
“Ze is niet jullie probleem, Kint.”
“Ze is een risico, en je broertje heeft wel laten zien dat jullie niet zo betrouwbaar zijn.” Ik beuk met mijn voorhoofd op zijn neus, hard en kwaad. Hij deinst heel even terug en ik krijg mijn knie in zijn buik, mijn scheenbeen tegen zijn kruis, en gooi hem van ons af. Mijn benen blokkeren zijn dijen, zijn rug drukt tegen de stenen. We worstelen om de revolver boven onze hoofden.
“Idioot! Enkel zij worden hier beter van!”
Hij gromt. “En wat als er nog als Kasper zijn? Wat als zij haar vast krijgen?”
Het meisje op mijn rug verplaatst haar gewicht. Als ze spreekt hoor ik staal in haar stem.
“Zwijg over mijn vader.” Voor ik besef wat ze wil doen, zie ik een half gekartelde dolk – mijn dolk – net onder zijn ribben verdwijnen. Hij schreeuwt. Kas draait de dolk een kwartslag en trekt het eruit. Ik ril. Hij schreeuwt. Pas als ik opsta, zijn revolver in mijn hand, zwijgt hij.
Sirenes komen dichter.
“Ren”, zegt hij.
Ik geef hem zijn wapen en steek mijn dolk terug in de schede aan mijn enkel. “Sorry, Kint.”
“Ren!”
De sirenes zijn gestopt, dichtbij. Ik ren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten