zondag, mei 21, 2006

Better skill next time

Goed, mijn verhaaltje reikte amper tot aan de enkels van de winnaars van de literaire wedstrijd van MAZ, maar ja, leef, leer en evolueer. Oh, en de Xsara is terecht, dus u moet niet langer zoeken. Dank je, Nick.

De Schepper

Mijn meisje gilde, maar dat duurde niet lang.

Er wordt wel eens gezegd dat de schemering het meest magische moment van de dag is, en die avond was ik het er mee eens. Haar lichaam lag ineengezakt aan mijn voeten, zwart, vormloos, dood; maar haar bloed pulseerde in het zachte avondlicht. Ik knielde en veegde mijn dolk af aan haar sjaal. Een laatste golfje kwam uit haar opengesneden keel. Ik stak twee vingers in de wonde en daarna, rood gloeiend, in mijn mond. De metaalachtige smaak op mijn tong versterkte mijn euforie. “Zoete dromen, meisje.” Glimlachend veegde ik een druppel bloed van mijn lippen en viste een sigaret uit mijn binnenzak. Rustig ging ik het steegje uit en inhaleerde diep. Een politieauto reed voorbij en ik wuifde vriendelijk. Waarom ook niet? Uiteindelijk zouden ze me pakken, uiteindelijk zou het allemaal voorbij zijn, maar niet nu. Nee, niet nu.

Mijn adem wolkte wit. Ik trok mijn jas dichter om me heen en huiverde. Het was nog ver, want zij was niet de laatste. Ze was ook niet de eerste geweest, maar wel de belangrijkste. De verlossing was nog steeds buiten bereik, maar nu wel zo dicht dat ze haast tastbaar leek. Ik moest enkel nog de laatste, dunne draden die me verstrikten doorsnijden. Met een duim streek ik over het lemmet van de dolk in mijn jaszak. Het staal drong in mijn huid en ik glimlachte om de pijn, pijn die me deed beseffen wat ik al wist. Ik zou vrij zijn.

Het beeldscherm werpt een bleek schijnsel op het gezicht van de Schrijver; zijn gezicht lijkt op een doodshoofd, maar dat ziet hij niet. ‘Dit wou ik niet schrijven.’ Verward staart hij naar wat hij zojuist getypt heeft; hij drukt op ALT en F4 en er verschijnt een kadertje: ‘Do you want to save the changes to Document1?’ Zijn cursor gaat enkele seconden lang van ‘Yes’ naar ‘No’ en weer terug. Hij neemt een slok van zijn mok thee terwijl hij nerveus met zijn voet tegen zijn stoel tikt. De Schrijver wil het wel opslaan, maar iets verhindert hem, als een kalmerende hand op zijn schouder. ‘Het is toch maar een verhaaltje.’ denkt hij, licht geïrriteerd door wat hij niet begrijpt. Zijn cursor blijft op ‘Yes’ hangen, maar in plaats van te klikken staat De Schrijver op en opent de balkondeur. Hij vist een sigaret uit de borstzak van zijn hemd. Zijn aansteker zit in zijn achterzak, maar op het moment dat zijn vingers erlangs strijken, trekt hij zijn hand terug. Lena houdt hem tegen, zijn Lena, die gelooft dat hij al met roken is gestopt. ‘Ik moet je kunnen proeven,’ had ze gezegd, ‘Alleen jou.’ Glimlachend neemt hij de sigaret uit zijn mond. Als de Schrijver naar boven kijkt, ziet hij hoe een witte duif over het dak van het huis aan de overkant komt aangevlogen. Hij heeft nog nooit een witte duif gezien, enkel de vuil grijze exemplaren. Met een ongewone brutaliteit strijkt de vogel neer op de balustrade. De Schrijver wentelt zijn sigaret rond tussen zijn vingers, terwijl de vogel hem strak aankijkt. De kraaloogjes schieten even naar de computer en naar de tekst die niet de zijne lijkt te zijn; de ogen van de Schrijver volgen. Een vleermuis vliegt voor de maan en werpt een schaduw over de vogel. Als hij terugkijkt naar de duif is het verdwenen en lijkt ze zachtjes haar hoofd te schudden. De Schrijver huivert. “Het is maar een verhaaltje,” zegt hij stil, tegen zichzelf en tegen de duif, “en ik ben er nog wel trots op.” Een traan vloeit uit haar rechteroog. “Het is maar een verhaaltje.” mompelt de Schrijver weer. Dan schudt hij heftig zijn hoofd. Hij verfrommelt zijn sigaret en gooit die naar haar, waarop ze haast verontwaardigd opvliegt. ‘Zelfs een witte duif blijft toch maar een stomme duif.’ denkt hij. Als hij zijn balkondeur sluit, maakt een zwerm vleermuizen, die onzichtbaar onder een dakgoot had gehangen, zich los uit de schaduwen en vliegt de vogel achterna. Maar de Schrijver klikt op ‘Cancelen ziet enkel de tekst die hij niet heeft geschreven. Op het moment dat hij de tekst opslaat en verder schrijft, dwarrelt een witte, bebloede veer eenzaam door de koude nachtlucht.

De namen wervelden door mijn hoofd, de namen die me zouden bevrijden, de namen van de doden, de namen van de doden die nog leefden. Van die laatsten waren er niet veel meer over. Paint the town red, zoiets. Nooit had ik me zo vrij gevoeld; ik kon de glimlach niet van mijn gezicht halen. Nog maar twee. In het Oosten begon de lucht al vaalblauw te worden en mijn meisje was een half uur geleden in haar steegje door de politie gevonden. ‘Forget this lost Lenore!’ De stad bleef stil. Ik sloot mijn ogen en haalde diep adem. De geur van sneeuw in de lucht. Ik lachte luid; het zou een perfect sluitstuk worden, iets waar iedereen van droomt. Geen spijt, geen wroeging, geen waanzin. Maar bovenal, geen emotionele ketens, niemand meer waar ik om gaf, niemand meer die om mij gaf. Mijn ouders waren het moeilijkst geweest, maar dat was misschien omdat ze de eersten waren. Oefening baart kunst. Nog maar twee.

Ik wandelde de straat in waar hun huis stond. Ze woonden nog maar een paar maanden samen, die laatste dunne draden, in wat mijn tweede thuis was geworden. Een mooie cirkel, maar wat maak het uit. Ik stopte en draaide me om. Een witte duif zat op een verkeersbord – niet parkeren tussen negen uur ’s ochtends en zes uur ’s avonds. Ze keek me onderzoekend aan, haar kopje ietwat scheef. Langzaam ging ik door mijn knieën, zonder het oogcontact te verbreken. Mijn handen tastten over de stoep tot ik vond wat ik nodig had. De platte steen, ter grootte van mijn palm, lag goed in mijn hand. Het zou perfect geweest zijn om over water te ketsen, maar dat was niet mijn bedoeling. De duif kirde zachtjes terwijl ik terug opstond. Het zat allemaal in de pols; de steen raakte haar vlak boven de bek. Het beest leefde nog toen het de grond raakte, maar niet meer toen ik het kopje hondertachtig graden draaide. De krakende nekwervels klonken als een engelenkoor. Er waren er nog maar twee, maar niet lang meer.

Hoewel de Schrijver herkent wat hij getypt heeft, leest hij het nu voor de eerste keer. Hij leest en hij huivert. Lenore. Zijn ouders. Nee, zo’n dingen gebeuren niet, niet in het echt. Zijn ouders zitten beneden voor de televisie, net als anderhalf uur geleden. De Schrijver drinkt het laatste restje thee uit zijn mok en slaat de tekst op. Als hij naar beneden wandelt, hoort hij de Frans gedubde film al van op de trap en hij glimlacht om zijn eigen dwaasheid. Het doet hem denken aan de keren dat hij bij zijn ouders in bed was gekropen, doodsbang voor verhalen die hij zelf had bedacht. De Schrijver kan zich niet volledig ontdoen van het idee dat er vanavond iets vreemds is gebeurd, iets dat in niets lijkt op wat hij kent. Grinnikend haalt hij zijn schouders op. ‘Misschien is het mijn onbewuste genialiteit.’ Als hij de deur opent, valt zijn mok in scherven uiteen op het parket. Zijn moeder ligt met haar hoofd op de schouder van zijn vader, zoals zo vaak, iets wat de Schrijver altijd vertederend vond. Hun kleren flikkeren donkerrood in het licht van de televisie; het hoofd van zijn vader is helemaal achterover gevallen, zodat zijn opengesneden keel een gapend gat wordt. De Schrijver wil gillen, maar zijn maag draait zich om. Hij zet nog twee wankele stappen voor zijn benen onder hem bezwijken en hij overgeeft op het tapijt; heel even flakkert een misplaatst schuldgevoel op – zijn ouders waren altijd heel beschermend tegenover het tapijt – maar het verdrinkt in afgrijzen en verdriet. Snikkend veegt hij met zijn mouw over zijn ogen en mond. De geur van bloed en braaksel overheerst alles. Hij slaagt er in terug op te staan en naar de deur te strompelen. Dan worden zijn ogen groot en hij mompelt wat hij niet heeft geschreven. Forget this lost Lenore.’ Verwoed graait hij in zijn broekzak naar zijn GSM. ‘Lena!’ Zijn stem is niets meer dan een schor gefluister. Hij rent naar de voordeur, maar als hij de klink vastpakt, ziet hij dat zijn handen onder het bloed zitten. ‘Niet alleen het bloed van mijn ouders,’ denkt de Schrijver verdwaasd, ‘het bloed van iedereen; het bloed van Lena.’ Hij legt zijn hoofd tegen het hout van de deur. Ze zijn er niet meer. Zij is er niet meer. Zijn meisje, the rare and radiant maiden whom the angels name Lenore, nameless here, forevermore. Ze is er niet meer. Hij sluit zijn ogen en haalt diep adem. Er waren er nog maar twee. Er zijn er nog maar twee.

De Schrijver gilt.

Geen opmerkingen: