donderdag, mei 25, 2006

Sf zonder titel (1)

Beter laat dan nooit, zeker. Wat betreft de mogelijkheid tot interplanetair bellen: ik weet niet of het eigenlijk wel mogelijk is, maar ik heb het nodig, dus dat blijft erin. Voor de rest, leest u zelf maar.


“Nee.” Onverbiddelijk.

Nathan zuchtte.

“Is er iets mis, Nathan?” De stem klonk geërgerd.

Hij schudde zijn hoofd. “Nee, alles zal gebeuren zoals u zegt.”

“Goed, je weet wat er van afhangt. Twaalf uur en geen sporen. Contacteer Lena zodra je van boord bent.”

“Jawel.”

Nathan verbrak de verbinding en stak het oortje met de microfoon terug in de uitsparing aan de onderkant van zijn polscomputer. Hij wreef in zijn ogen en keek uit het raam van zijn cabine. Eerst waren er enkel sterren te zien, maar al snel kwam de rode planeet in zicht. Hij herinnerde zich nog hoe de planeet er voor de kolonisatie had uitgezien, een ononderbroken vlakte van een magisch oranjerood. Ondertussen, amper vijftien jaar later, strekten de reusachtige habitatkoepels van Mars 1 zich uit zover hij kon zien; het waren er al meer dan vijftig, elk van hen groter dan wat men in de 21ste eeuw nog steden noemde. Ze deden Nathan altijd denken aan reusachtige doelwitten, door de twee steunbalken – het enige tastbare aan de koepels – die over de middellijn liepen en in het midden, hoog boven het oppervlak samenkwamen in een rechte hoek. De koepels waren onderling verbonden door ondergrondse wegen, zodat ze van bovenaf gezien allemaal op zichzelf leken te staan. In de rode aarde ertussen waren reeds de eerste, schuchtere sporen zichtbaar van het ecosysteem dat werd opgebouwd. Het zou echter nog tientallen jaren duren voor de atmosfeer voldoende dik was om buiten de habitatkoepels te leven.

“Dames en heren, binnen enkele ogenblikken zullen wij koppelen met het ruimtestation Vlerin. Hiervoor zullen wij onze zwaartekrachtgenerator tijdelijk moeten uitschakelen. Gelieve uw gordel om te doen en deze om te houden tot het licht boven de deur groen is. Zorg ervoor dat u niets vergeet en wacht met het verlaten van uw kabine tot u gehaald wordt. We hopen dat u een aangename reis heeft gehad en wensen u een prettig verblijf op Mars. TransSol dankt u voor het gebruik van onze diensten.”

Nathan klikte de vierpuntsgordel vast en probeerde zich te ontspannen. Ruimtereizen op zich vond hij geen probleem, maar gewichtsloosheid was niet iets waar hij van hield. Het licht boven de deur werd rood en ook nu weer voelde hij zijn maag protesteren op het moment dat zijn balpen in zijn borstzakje begon rond te drijven. Te laat besefte hij dat hij de pen eruit had moeten halen, maar het kwaad was geschied en op zijn hemd vormde zich een zwarte vlek. Vloekend smeet hij de pen in het vuilbakje tegen de wand. ‘Meer dan dertig keer heen en weer dit jaar en steeds dezelfde fouten. Word je oud, jongen?’ dacht hij verbitterd. Vroeger werd er nog voor gewaarschuwd, maar sinds haast niemand nog pen en papier gebruikte, leek men het niet langer nodig te vinden. Nathan had echter te vaak meegemaakt dat electronische neergeschreven dingen die gewist waren, toch sporen nalieten en dat kon hij niet riskeren. Toen niet, en nu nog steeds niet. Met een gedempt gesis werd de druk over het hele schip aangepast aan het ruimtestation. Hij voelde het drukverschil in zijn oren en pakte een kauwgom uit het pakje in zijn zak dat hij enkel om die reden met zich meedroeg. Hij klikte zijn gordel los en ritste zijn zwarte colbert dicht om de vlek te verbergen. Het duurde niet lang voor er op de deur werd geklopt; een van de vele voordelen van de eerste klasse. Een knop op zijn armleuning opende de deur en Nathan stond op en pakte zijn aktetas.

“Meneer Kinter, als u mij wil volgen.” De jonge vrouw droeg een strak, diepblauw ruimtepak; ze had geen helm meer aan en haar handschoenen zaten keurig achter haar riem.

Nathan had het jammer gevonden dat de traditionele uniformen – die teruggrepen naar de tijd toen zelfs gewoon intraplanetair vliegen nog een privilege was – waren verdwenen. De nostalgie was het risico niet waard, maar hij miste de traditionele elegantie. De vrouw leidde hem door een lange, ovalen gang die baadde in een zacht, wit licht, afkomstig van lampen onder van de vloerpanelen. De sobere gezelligheid van de eersteklasse kabines moest hier wijken voor functionaliteit en veiligheid – de muren waren glad en hadden geen versieringen of uitstekend bedieningspanelen; ze werden enkel onderbroken door deuren, alles in zilverwit titanium. Voor en achter hem zag hij andere bemanningsleden passagiers naar de uitgang leiden, voornamelijk afzonderlijke mannen en vrouwen in maatpakken. De gang leidde hen naar een brede wenteltrap die rond de brede koker van de centrale koppeling liep. Geen van de passagiers sprak met de bemanningsleden die hen begeleidden; het waren voornamelijk zakenmensen en overheidspersoneel, routineuze reizigers. Ook Nathan zweeg, maar om andere redenen. Routine was een gevaarlijk iets, vond hij, het gaf een vals gevoel van veiligheid en liet zich niet makkelijk doorbreken. En hij heette helemaal niet Kinter. Hij dacht niet dat er nog één officieel document over was waar zijn echte achternaam vermeld stond. ‘Kinter,’ hield hij zichzelf voor, ‘ik heet Nathan Kinter. Ik bén Nathan Kinter. Existentiële overpeinzingen zijn voor later.’ Hij dwong zichzelf langzaam en gelijkmatig adem te halen op het moment dat ze onderaan de trap een grote, rechthoekige gang in het ruimtestation zelf inliepen. De meeste passagiers dachten dat de identiteitscontroles aan het einde van deze gang gebeurden, maar Nathan lette op de kleine, zwarte bolletjes in de hoeken van het plafond; oog- en gezichtsscanners. Als je de incheckbalie bereikt, ben je goedgekeurd. Toen de vrouw die hem begeleidde kort naar hem knikte, liet hij zijn ingehouden adem ongemerkt ontsnappen. Hij glimlachte naar de man die beleefd naar zijn ticket en identificatie vroeg en uploadde beide vanaf zijn polscomputer.

Geen opmerkingen: