zaterdag, mei 27, 2006
Sf zonder titel (3)
Met een doffe bons kwam de lift tot stilstand. Terwijl de passagiers als een kudde vee naar de brede deuren stroomden, bleef Nathan rustig zitten. Hij plaatste het oortje terug in zijn oor en haalde ook het tweede oortje, zonder microfoon, uit zijn polscomputer en stak het in zijn rechteroor. Zijn vingernagel gleed door de muziekbestanden die hij meehad en tikte twee keer op ‘Beethoven’ en vervolgens op ‘Symfonie Nr 5’. Zijn linkerhand volgde onbewust de vingerzetting van de eerste viool partij. Nu bijna iedereen de lift had verlaten, pakte Nathan zijn aktetas en wandelde naar buiten. Hij hield niet van massa’s en liep snel langs de mensen die op hun bagage wachtten; de aktetas was alles wat hij bij had. Toen hij het grondstation verliet, draaide hij zich om en zag hoe de lift opnieuw begon te stijgen. Ver boven hem passeerde de cabine de onderste sluisdeur van de lange koker die uit de top van koepel 1 neerhing – een reusachtige luchtsluis. De sluisdeur sloot zich onmiddellijk hermetisch rond de dikke kabel die erdoor liep en de lift schoot zonder te vertragen verder naar het ruimtestation om de passagiers uit derde en vierde klasse naar het planeetoppervlak te brengen. De artificiële zon die op de binnenkant van de koepel geprojecteerd werd, deed Nathan onaangenaam aan. Elke keer als hij van de aarde kwam, duurde het bijna een week voor hij zich comfortabel voelde onder het onnatuurlijke hemelgewelf. Maar deze keer zou hij al sneller weg zijn; gelukkig. Het gebrek aan een echte hemel was niet het enige dat hem stoorde aan de kolonie. Hij stak de brede, lege laan voor het grondstation over, tussen de grote platanen die de weg flankeerden, naar een gebouw waar in grote letter ‘Transport’ opstond. Er was geen persoonlijk vervoer op Mars, enkel geautomatiseerde taxi’s die via het ondergronds sporennet passagiers van en naar alle koepels brachten. Nathan hield ervan om zelf te rijden of, als de weersomstandigheden goed waren, te vliegen. Het idee om gereden te worden, zeker door een machine, stond hem niet aan; vanwege het gebrek aan controle, vermoedde hij. Maar er was niets aan te doen. De Terraanse overheid had besloten dat het risico op verkeersongelukken die de koepels konden bedreigen te groot was, en dus was Nathan nu verplicht om af te dalen tot vijf meter onder de grond, waar de rijen taxi’s op passagiers stonden te wachten. Het waren eivormige gevallen, volledig in titanium, met enkel een rond raampje in de deur. Tegenover de deur zat het bedieningspaneel, waar Nathan snel zijn bestemming op koos – ‘koepel 7’-‘derde kwadrant’-‘station Noord-Oost’. Hij zette zich op de zetels van synthetisch leer, terwijl de taxi op de rails werd neergelaten, nog een meter of drie onder het station. De rit zou niet lang duren, koepel 7 lag vlak naast koepel 1, en het magnetische spoor lag in een luchtledige tunnel, waardoor gemakkelijk hoge snelheden bekomen konden worden. Niettemin dimde Nathan de lichten en liet hij de muziek door het geluidssysteem van de taxi zelf spelen, waardoor hij zijn oortjes kon uitdoen. Nadat ze terug in de uitsparingen in zijn computer zaten, legde hij zijn aktetas op zijn schoot en klikte het centrale slot open. ‘De laatste keer.’ dacht hij, toen hij de gouden ring uit het kleine compartiment haalde en om zijn linker ringvinger schoof. Ze waren net geen jaar getrouwd; hun huwelijksverjaardag was overmorgen. ‘Dankbaar zijn voor de kleine dingen; geen dag te vroeg.’ De muziek eindigde abrupt op het moment dat de taxi stopte en naar het stationsniveau steeg. Een kort biepje van zijn polscomputer bevestigde de betaling en de deur schoof geruisloos open.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten