Het appartment lag bijna aan de top van een van de vier wolkenkrabbers die het centrale plein van koepel 7 domineerden. Op het moment dat hij de voordeur opende, vloog Sansa in zijn armen. Nathan liet zijn aketas op de grond vallen en beantwoordde haar hongerige kussen met een schijnbaar even grote passie. Een deel van hem was dankbaar dat hij geen afscheid zou moeten formuleren, dat hij dit als afscheid kon laten gelden, maar hij wist dat ze hem nooit zou loslaten. Ze lagen al snel op de vloer, zij bovenop hem, half gekleed, de juiste plekken ontkleed. Zijn ogen waren op haar gericht toen hij bij haar binnendrong, net als zijn gedachten; enkel op haar. Dat was hij Sansa nog wel verschuldigd, vond hij, één keer als man en vrouw en niet als... anders. Ze kreunde luid toen ze haar hoogtepunt naderde – “Oh, Nathan!” – en kromde haar rug naar achter. Hij vond het overdreven theatraal, maar liet niets merken. Na afloop liet ze haar hoofd op zijn borst rusten, hun ademhaling zwaar.
“Ik hou van je, Nathan.”
Hij glimlachte en legde zijn handen op haar gezicht. ‘Vaarwel, Sansa, je had beter verdiend.’ dacht hij, maar zei enkel “Ik hou ook van jou, lieve Sans.” Met een korte ruk brak hij haar nek. Het was de beste dood die hij haar had kunnen bieden. Hij duwde haar lichaam van zich af, trok zijn boxershort omhoog en knoopte zijn broek vast. In zijn aktetas zat een klein capsule, ongeveer ten grote van zijn duim. Hij draaide een van de helften een kwartslag en uit het uiteinde schoot een lange, dunne naald. Deze duwde hij in haar buik, vlak boven haar navel. Nathan wierp een laatste blik op het lichaam van zijn vrouw en trok zich vervolgens met zijn aktetas terug in de slaapkamer. Het was negentien uur vierendertig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten