donderdag, april 26, 2007

Hoofdstuk Één (1)

Het hele ding gaat momenteel trouwens door het leven als 'Soldaten van God', maar sinds elf september 2001 is die term reeds zodanig vaak gebruikt voor boeken over islamofascistische terroristen (of hoe je ze ook wil noemen), dat er nog een goeie vervanging moet gevonden worden. En een einde.

De hertog zat, zoals elke avond, voor zijn haardvuur met een klein glas whisky in zijn hand. Maar in tegenstelling tot andere avonden was zijn stemming duister. Het was nu vier dagen geleden dat Aneska was verdwenen, en hij vreesde langzamerhand dat hij haar nooit meer terug zou zien. Zijn soldaten, alledrie, waren gisteren naar de havenstad Ostan vertrokken om een snel schip te vinden, maar hoe meer Perijn er over nadacht, hoe meer het een wanhoopsdaad leek, gedoemd om te mislukken. Welke verschil gaan vier krijgers maken?
Het had zo’n goed idee geleken, toen hij voor die verwaande edelen had gestaan. Toen zij er nog was…
Hij sloeg zijn whisky achterover en zette het glas met een klap neer.
“Het zal gebeuren, hoe dan ook!”
De schaduwen zwegen, en de hertog liet zijn hoofd moedeloos hangen.
“Je hebt gelijk, Perijn. Het zal gebeuren.”
Met een ruk keek hij op.
“Aneska?!”
Het volgende moment omhelsden ze elkaar, om nooit meer los te laten.
“Je hebt gewacht.” fluisterde ze, haar ogen vol tranen.
“Had je er ooit aan getwijfeld?”
“Ik hou van je.”


De zon was bijna op haar hoogste punt toen de hertog en de ex-aartsengel wakker werden. Niet, zoals te verwachten, op een romantische manier – het zonlicht op hun hemelse gelaat, bijvoorbeeld – maar door aanhoudend geklop op de slaapkamerdeur.
“In godsnaam, Perijn! Het is al bijna middag. Straks komt de rest terug, en je moet nog spullen kopen voor vrouwe Aneska.” klonk het.
Het was Milor, de oude huisknecht van de hertog. Perijn probeerde de slaap uit zijn ogen te wrijven en riep: “Ja, Milor! Geef ons nog tien minuten.”
De knecht liet een verontwaardigd geluid horen terwijl hij wegbeende.
“Tien? Maak er maar een half uur van.” zei Aneska, die zich uitrekte en haar hand vluchtig over de borstkas van de hertog liet gaan.
Die zuchtte vermoeid. “Neen, hij heeft gelijk, zoals gewoonlijk. Wat ga je anders dragen?”
“Geen probleem, ik draag gewoon jouw spullen.”
Ze sprong van de matras en wandelde rond het bed naar de grote kleerkast. Op een stoel na was de kamer voor de rest leeg.
“Liefje, we trekken ten strijde. Hoe sexy het je ook staat, een hemd houdt geen staal tegen.”
“Ik heb een wapenrusting, maar die ligt…” Aneska zweeg en staarde voor zich uit.
“Neen, je hebt gelijk.” vervolgde ze toen stilletjes, “Ik heb niets meer…”
De hertog slikte moeilijk. “Heb je er spijt van?”
Het volgende moment werd haar trieste blik vervangen door een stralende glimlach, en vloog ze hem in de armen.
“Helemaal niet. Liever één leven met jou, dan een eeuwigheid alleen.” zei ze, waarop ze hem lang en innig kuste.
“Wat een cliché.” mompelde Perijn, voor hij bezweek onder haar lippen.


Toen de geliefden even later beneden waren geraakt en een kort ontbijt tot zich waren aan het nemen, kwam Milor binnen met een frons op zijn gezicht.
“Dat was vreemd.” zei hij, terwijl hij zichzelf een kop koffie inschonk, “Een Boodschapper kwam een brief afleveren, maar hij weigerde mij te vertellen wie de afzender was.”
Hij legde de brief op tafel, zodat ‘ANESKA’ duidelijk te zien was.
“Hij wilde het je niet vertellen, omdat hij het niet wist.” zei de vrouw en haalde het papier uit de envelop.
“Hoe weet je dat?” vroeg Milor, maar Aneska negeerde hem.
Ze vouwde het papier open, en grinnikte toen. “Hij schrijft zelfs in hoofdletters.”
“Wie?” vroegen de hertog en de bediende op hetzelfde moment.
“God.”


ANESKA,

HOEWEL HET ME SPIJT OM JE TE ZIEN VERTREKKEN, WEET IK DAT JE GELUKKIG ZULT ZIJN. MAAR NA EEN EEUWIGHEID TROUWE DIENST, KON IK JE NATUURLIJK NIET MET LEGE HANDEN LATEN GAAN. GA DAAROM NAAR KINAR; HIJ HEEFT ENKELE DINGETJES VOOR JE, EN IK BEN ER ZEKER VAN DAT HIJ BLIJ ZAL ZIJN JE NOG EENS TE ZIEN.

“Wie is Kinar?” vroeg Aneska, terwijl ze even opkeek van de brief.
“De meestersmid van Illian.” antwoordde Perijn, “Waarom?”
“Omdat hij blijkbaar blij zal zijn me te zien.” zei ze met een frons.

VERDER ZOU JE OOK NOG DE TOVENAAR TAVALISK MOETEN OPZOEKEN. TREK JE MAAR NIETS AAN VAN DE VERHALEN DIE JE ZULT HOREN. JE WEET HOE ONOPGELEIDEN AANKIJKEN TEGEN MAGIE.

PAS GOED OP JEZELF, ANESKA. WANT AL BEN JE GEEN ENGEL MEER, JE BENT OOK NIET ONTSLAGEN UIT MIJN DIENST.

MIJN ZEGEN
JEHOVA

Aneska smeet de brief op tafel en staarde er naar.
“Ik haat het wanneer Hij dit doet.” zei ze tenslotte.
“Wat is er, liefje?”
“Vage aanwijzingen, onduidelijke boodschappen. In plaats van gewoon te zeggen waar het op staat.”
Milor keek haar geschokt aan. “Heb je het nu over God?”
“Hij denkt altijd dat Hij gewichtig klinkt, door niet de hele waarheid te zeggen. Maar ik vind het enorm irritant, na een eeuwigheid op missies gestuurd te zijn met opdrachten als ‘HET KIND ZAL JE LEIDEN’, of ‘GA NAAR DE PLAATS DIE IEDEREEN ZOEKT, MAAR NIEMAND WIL VINDEN’.”
De huisknecht keek met grote ogen van zijn meester naar de vrouw.
“Wie ben je?” wist hij uiteindelijk uit te brengen.
Aneska keek even naar Perijn, maar die haalde slechts zijn schouders op en legde een plak kaas op zijn brood; het was haar keuze. Dus stond ze recht en maakte glimlachend een spottende buiging.
“Aneska al’Morova. Tot voor kort aartsengel extra-ordinaire, rechterhand van Zijne Heiligheid, de Goddelijke Jehova; spion, diplomaat, boodschappenmeisje en huurmoordenaar. Nu slechts een sterfelijke, maar hopeloos verliefde vrouw.”
Ze raakte met haar vingertoppen even de wang van haar hertog aan. Hij pakte haar hand en drukte een kus in de palm ervan.
De knecht nam een slok koffie, met een bedenkelijke blik in zijn ogen.
“Heer hertog, zou ik u even onder vier ogen kunnen spreken?”
“Ten eerste, Milor, als je mij nog eens ‘heer hertog’ noemt, sluit ik je een maand op in het tuinhok. En ten tweede: ze is niet gek.”
“Maar, Perijn…”
“Neen.”
Hij keek zijn vriend onverbiddelijk aan, waarop deze de ogen neersloeg.
“Als je haar niet wil geloven, geloof mij dan. Alsjeblief.”
De knecht zuchtte.
“Ik ben een cynische oude man, Perijn. Dat kan ik niet.”
“Doe dan tenminste alsof.”
Milor zuchtte opnieuw.

Geen opmerkingen: