woensdag, april 25, 2007

Proloog (cont.)

“Komaan, man!” verbrak iemand de stilte, “Open de boodschap!”
In heel de zaal begonnen mensen nu ongeduldig te roepen. De stilte was verdwenen met de Boodschapper. De zenuwachtige voorzitter, die al deze aandacht niet gewoon was, verbrak met zwetende handen de zegel en haalde de boodschap uit de koker. Hij las het blad snel, wankelde even, en viel toen bewusteloos neer. De klerk kwam opnieuw aanrennen en pakte het blad op. Zijn ogen werden groot toen hij de boodschap las, maar hij wist zich nog te herpakken.
“Alkor is Lannar binnengevallen.” De man beefde. Zijn stem ook. “Lannar noemt de inval laf en ongeoorloofd. Ze vragen onze hulp.”
Een kakofonie van stemmen barstte los, zodat niets nog verstaanbaar was.
Een oude man, die slechts had gefronst toen het nieuws werd voorgelezen, stond langzaam op en begon naar voor te wandelen. Hij was opzichtig gekleed, met veel goudstiksel en kanten afzettingen, maar leunde zwaar op een eenvoudige, zwarte staf. Het geroep verstomde terwijl de man naar voor liep, tot slechts het geluid van de staf op marmer hoorbaar was.
Tik…tik…tik…tik…
Eens hij voor het spreekgestoelte stond, keek hij de zaal rond met een zorgzame blik in zijn ogen.
“We mogen vooral niet te overhaast handelen. Eerst en vooral moeten er Boodschappers naar beide naties gestuurd worden. We moeten tot een vreedzame oplossing…”
“Nee!”
Vanachter in de zaal was een man opgesprongen, die nu met grote stappen de trappen afdaalde. Zijn kledij was sober, een leren broek, een wit hemd en – ondanks het warme weer – een dieprode mantel, waardoor hij in schril contrast stond met de oude man.
“Het heeft lang genoeg geduurd!” zei hij toen hij voor het spreekgestoelte stond, “We weten allemaal wat er aan de hand is, én wat er ons te wachten staat! Zelfs jij, Azral.” De blik die hij op de oude man wierp, was er één van pure minachting en afkeer.
“Alkor heeft in de laatste tien jaar het grootste leger op de been gebracht dat ooit gezien is in de Vier Naties. De gecombineerde troepen van Kaemlin, Lannar en Thorun zijn amper groter!”
De man haalde diep adem.
“Het is zeer simpel. Ofwel proberen we onze neutraliteit te behouden, en wordt het hele continent binnenkort geregeerd door een koning, God verhoede. Ofwel verzamelen we onze legers, en verdedigen we waar iedereen voor gevochten heeft: vrijheid!”
Zijn gezicht werd duister, en zijn stem daalde tot een fluistering toen hij opnieuw sprak.
“Mijn ouders hebben hun leven gegeven om Kaemlin te bevrijden. Ik laat niet toe dat ze voor niets gestorven zijn.”
De man keek de aanwezigen vastberaden aan, maar zo goed als niemand ontmoette zijn blik.
“In godsnaam!” begon hij wanhopig, “Jullie moeten…”
“Het Parlement,” onderbrak Azral hem met luide stem, “hertog Arkanas, moet niets. Het zijn allen vrijdenkende mensen. Is dat niet waar uw ouders voor gestorven zijn?”
De jonge hertog sloot zijn ogen. Met al zijn wilskracht bleef hij zijn woede de baas. Na enkele ogenblikken, waarin men een speld had kunnen horen vallen, liet hij zijn blik een laatste maal de zaal rondgaan. Hij haalde de Parlementariërs zegelring van zijn vinger en hield deze in de lucht.
“Ik ga naar Lannar.”
Het geluid van de ring op de vloer galmde nog door de zaal, toen de hertog reeds buiten was.

Aneska liet zich verdoofd terug in haar stoel op het balkon vallen. De dag was zo goed begonnen…
Ze was wakker geworden naast de man waarvoor ze haar onsterfelijkheid zou en ging opgeven; een uitgebreid ontbijt in zijn reusachtige tuin; een kort ‘Sorry, maar ik moet dit doen. Wees gerust, het zal niet lang duren.’ voor ze het Parlement binnengingen, en nu trok haar geliefde ten strijde.
Terwijl de stemming onder haar zich in het voordeel van de diplomatie voltrok, verzonk Aneska in overpeinzingen. Na enkele minuten haalde ze echter haar schouders op en vertrok naar buiten.
Het kon altijd erger.

“Een bende idioten in de portefeuille van Azral!” gromde de hertog, toen de aartsengel hem vervoegde. “Ze zouden een invasieleger niet eens opmerken wanneer het hun vrouwen en dochters verkrachtte.”
“Je hebt de juiste beslissing gemaakt, liefje.”
Om hen heen werd er al opgewonden gebabbeld, met hier en daar een kreet van afgrijzen. Het was een besloten vergadering geweest, dus natuurlijk wist de halve stad het al.
“Wanneer vertrek je?” Aneska kon de bezorgdheid niet volledig uit haar stem weren.
“Zo snel mogelijk.”
Perijn besteeg zijn zwarte hengst, Adam, maar voor Aneska zijn hand had kunnen pakken om achter hem te gaan zitten, voelde ze haar lichaam aan gewicht verliezen en werd ze verblind door een fel, wit licht.
“Wacht nog twee dagen, Perijn Arkanas! Als je van me houdt, wacht dan nog twee dagen!”
Toen was ze verdwenen.
God had Zijn engel terug naar Hem geroepen.

Geen opmerkingen: