zondag, april 29, 2007

Hoofdstuk Twee (1)

Met een korte beweging wierp Kira haar laatste mes in de houten schutting, in het midden van het langwerpige kruis dat door de vier andere messen werd gevormd.
“Alsjeblief, meisje. Zeg toch iets.”
Ze negeerde haar vader en staarde enkele tellen naar de vorm in de schutting. Toen haalde ze haar crucifix boven, sloeg een kruis en kust het kettinkje.
“Kira...” Hij klonk smekend, maar ze keek hem ijskoud aan.
“Er valt niets te zeggen, Kinar.” Heel even genoot ze van de gepijnigde blik die hij altijd kreeg als ze hem zonder reden met die naam aansprak. Maar ze onderdrukte het en trok de kap van haar kaproen over haar hoofd. Hier stond ze boven; zou ze boven moeten staan.
“Het is fantastisch, Tyn!”
Kira zag hoe haar hand wit werd van de kracht waarmee ze het mes vasthad en sloot haar ogen. Ze voelde hoe rust over haar neerdaalde terwijl ze prevelde wat haar moeder haar had geleerd. “Het al wentelt en wij draaien mee. Verander als het kan en aanvaard als het moet. Het al wentelt en wij draaien mee. Hoop alles en verwacht niets. Het al wentelt en wij draaien mee.” Ze trok het laatste mes uit het hout en stak het terug in de schede aan haar riem. Aneska en Perijn waren het erf naast en achter het huis opgewandeld en stonden naast haar vader.
“Kira, liefje, zou je het laatste geschenk voor Aneska willen halen?”
Het meisje kinkte afgemeten en liep naar de stal, tegenover de achterkant van het huis. Er stonden drie paarden, één box was leeg. Ze zette haar kap af en pakte wat hooi op.
“Dag, List.” Haar merrie hinnikte zachtjes voor het met zijn grote tong het hooit uit haar hand plukte. Ze streelde hem over zijn hoofd en kuste zachtjes zijn neus. “Straks gaan we rijden, lieverd. Eerst nog even iets afhandelen.” Tegenover haar bruine merrie stond het witte paard dat Aneska zou krijgen. Kira had het er niet zo op begrepen, hoewel ze niet meteen kon zeggen waarom. De witte merrie keek haar even onderzoekend aan toen ze het zadel op haar rug legde, maar bleef stil staan en maakte geen geluid. ‘Te getraind,’ dacht Kira, ‘ze heeft niets ongetemds meer in zich.’ Op het moment dat ze de zadelriem aantrok, draaide het paard haar hoofd naar Kira. Instinctief zette het meisje een stap achter, zodat ze met haar rug tegen de houten wand van de box stond. Plots gooide de witte merrie haar voorpoten omhoog en trapte tegen de lucht, zonder verder enig geluid te maken. Dan keek ze terug naar Kira met een uitdrukking die zeer zelfvoldaan overkwam.
“Ik wil het zelfs niet weten.” mompelde het meisje en opende de box. Ze leidde het paard bij de teugel naar buiten en negeerde het geknabbel aan haar oor. “Daar is het nu te laat voor.”
“Vrouwe... Aneska.”
De nieuwbakken hertogin draaide zich om en er verscheen een brede glimlach op haar gezicht. “Is ze voor mij?”
Kira knikte. “God weet waar ze vandaan komt, maar ze is voor u, ja.”
Aneska grinnikte. “God weet het inderdaad. Heeft ze al een naam?” vroeg ze, terwijl ze het dier streelde.
Het was Tynian die antwoordde. “Wel, nee, niet echt, maar er is eigenlijk maar één mogelijkheid als het paard van de hertog Adam heet.”
Het meisje schudde meewarig haar hoofd en zette de kap van haar kaproen opnieuw op; ze had een hekel aan clichés, aan doen wat al zoveel mensen ervoor hadden gedaan, maar vrouwe Aneska leek het geen probleem te vinden.
“Eva.” zei ze, en de oren van de witte merrie trilden. “Ze is prachtig, Tyn.”
De smid haalde zijn schouders op. “Bedank Hem er maar voor, ik ben slechts de boodschapper.”
Terwijl haar vader en zijn twee gasten het paard waren aan het bewonderen, merkte Kira plots dat ze niet langer alleen waren. Een oude man stond aan de andere kant van het erf; hij leunde zwaar op een simpele, zwarte staf en plukte verveeld aan het goudstiksel rond zijn nek.
“Kinar.” Toen de smid keek, knikte ze in de richting van de nieuwe bezoeker. Behoedzaam stapte hij op de man af. “Kan ik u helpen, heer Azral?” Zijn stem verried de beleefdheid van de woorden.

Geen opmerkingen: