Los daarvan: ik ga weer een verhaaltje publiceren hier, waar ik al betrekkelijk lang aan werk, maar waar ik nog steeds verrassend trots op ben, hoewel u mij uiteraard weer onderbouwd onderuit mag halen.
Proloog
Een kleine bosuil zweefde sierlijk door de heldere lucht. De zon scheen fel neer op de bruine vogel, en op de stad eronder. De uil hoette luid, maar het geluid ging verloren in het geroezemoes in de brede straten van de Binnenstad van Illian. Venters prezen luidkeels hun waar aan, van eten tot zijde, maar slechts weinig mensen bleven staan om iets te kopen. De dreiging, die reeds enkele weken in de lucht hing, had een bijna tastbare vorm aangenomen, en de mensen haastten zich voort, de ogen op de grond gericht en een hand op hun beurs. Er waren er niet veel die nog ongestoord door het leven en de stad konden gaan, of alleszins die schijn konden opwekken, en zich niets aan trokken van het nakende gevaar.
Een open koets, getrokken door een elegante merrie, zocht zich rustig een weg door de mensenstroom in de hoofdstad van Kaemlin. De vrouw die erin zat leek even zorgeloos als een kat voor het haardvuur, en lonkte naar elke man die ze kruiste. Elke man die er een beetje welgesteld uitzag, welteverstaan. Riëlle heette ze en als de dochter van een verarmde edelman, ging er geen minuut voorbij of ze zocht een rijke echtgenoot. Maar in een zijstraat deed een galopperend paard de massa wijken, als was het Mozes aan de Rode Zee. Het kwam pijlsnel op de zijkant van de koets afgestormd. De berijder lag ver voorovergebogen over de nek van het dier. Hij merkte het rijtuig pas op toen het al te laat was. Op het laatste moment gooide het paard zijn voorpoten omhoog. Eén hoef beukte tegen de zijkant van de koets. De andere raakte de vrouw vol in het gezicht en als een lappenpop vloog ze de straat op. De berijder liet zijn paard over en uit de koets stappen en negeerde de vrouw, die nu bloedend en bewusteloos op de kalkstenen lag. Zonder op- of omkijken reed hij naar het gebouw tegenover de straat waar hij uitgekomen was: het Parlement. Bij de ingang steeg hij af en gooide de teugels samen met een zilverstuk naar een verbouwereerde staljongen. Die had het scharlaken rode uniform van de Boodschappers, met de posthoorn op de borst gestikt, herkend en was slim genoeg om niet tussen hem en zijn bestemming te komen. De man droeg zijn zwaard niet ter versiering.
Er was niets meer te merken van de haast die de man buiten had getoond. Kalm, vol waardigheid en met afgemeten passen schreed de Boodschapper naar het midden. Hierbinnen scheen de zon even fel als buiten, door de opening in de koepel van het Parlement. Het zonlicht dat weerkaatste op het kale hoofd van de grote man had veel weg van een aura, waardoor hij er bovenwerelds, bijna engelachtig uitzag. Hij had slechts oog voor het spreekgestoelte; zijn blik dwaalde niet eenmaal naar de aanwezige parlementariërs. De vette edelman die de zaal aan het toespreken was, had zijn redevoering gestaakt en waggelde teleurgesteld terug naar zijn zitplaats. Niemand kon wedijveren met een Boodschapper. Die haalde een leren koker van onder zijn mantel en hield deze boven zijn hoofd, zodat iedereen de intacte zegel kon zien. Een opgewonden gefluister golfde kort door de aanwezigen toen ze de zeilboot met drie meeuwen zagen. Er was maar één iets dat er in de boodschap van Lannar kon staan, en heel Kaemlin vreesde het. Het gezoem van de stad was constant hoorbaar in de achtergrond, maar geen van de aanwezigen in het Parlement maakte een geluid toen de voorzitter opstond. In een doodse stilte stapte hij naar voor om de zegel te verbreken. Het was een lange, magere en nerveuze man die enkel aangesteld was omdat hij zo gemakkelijk te manipuleren was. Voor hij echter de koker kreeg, hield de Boodschapper hem een vel papier voor.
“Hier tekenen.” Een emotieloze stem die bij het stenen uiterlijk paste.
Een klerk kwam aanrennen met een pen en een inktpot. De voorzitter zette met bevende hand zijn handtekening onder aan het papier. De Boodschapper pakte een snuifje zand uit een verborgen zak in zijn mantel en strooide het over de inkt. Hij knikte naar de trillende man toen hij de koker overhandigde en beende vervolgens met grote passen naar buiten. Het papier was al verdwenen.
2 opmerkingen:
Beste Folker,
Ik volg je blog al een tijdje. Persoonlijk vind ik dit één van je mindere dingen. Misschien zelfs nog zwakker dan je sentimentele Kasper-reeks. Voor een jongeman toon je verbazend weinig durf. Ik mis gevatheid, scherpzinnigheid. Misschien moet je toch eens overdenken welke richting je precies uit wil. Naar mijn mening speel je steeds op veilig en heb je weinig toe te voegen aan het 'literaire landschap'. Het is zeker merkbaar dat je het graag doet en er moeite in steekt, maar zonder je te willen kwetsen moet ik zeggen dat ik nog steeds wacht op iets dat me kan overtuigen van enig potentieel. Ik blijf je alvast verder volgen omdat ik benieuwd ben naar je evolutie. Veel succes nog, ik geloof dat er meer in je zit.
Wauw, kritiek waar over is nagedacht, dankje.
Wat weinig toevoegen aan het literaire landschap betreft (voor zover ik me daar al op bevind), vrees ik dat ik een beetje een tradionalist ben. Progress for progess' sake, dat soort dingen.
Maar ik snap het gemis aan gevatheid en scherpzinnigheid wel, vreemd genoeg. Meer nog dan in mijn columns blijf ik in mijn fictie 'op de vlakte', nu ik er zo over nadenk.
Tijd om te herbronnen in de zon.
Een reactie posten